De Jodenvervolging in Nederland
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn ongeveer 5,7 miljoen joden vermoord door toedoen van nationaalsocialistisch Duitsland. Namenennummers.nl is opgericht om de 104.000 mensen de herdenken die in Nederland als jood zijn vervolgd en de Holocaust, ook wel Shoah genoemd, niet overleefden. Hieronder vind je een beknopte beschrijving van de Jodenvervolging in Nederland. Voor een vollediger geschiedenis met beelddocumentatie kun je terecht op de websites van het Joods Cultureel Kwartier en het NIOD, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies.
Anti-joodse maatregelen en uitsluiting
Toen Hitler aan de macht kwam, vluchtten 20.000 tot 40.000 joden naar Nederland. Ze werden opgevangen door het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen en het Comité voor Joodse Vluchtelingen. Vanaf 1939 werden nieuwe vluchtelingen opgevangen in kamp Westerbork.
Na de Duitse inval en bezetting van Nederland in 1940 volgde een lange reeks van anti-joodse maatregelen en acties. Zo moesten ambtenaren officieel verklaren dat ze niet joods waren, dit was de zogeheten ariërverklaring. In 1941 werden alle joodse ambtenaren ontslagen en moest iedere jood in Nederland zich tegen betaling laten registreren.
In februari 1941 vonden ook de eerste razzia’s plaats. In de Amsterdamse Jodenbuurt pakten de Duitsers 427 joodse mannen bij daglicht op en deporteerden hen. Dit was de aanleiding voor de Februaristaking, een grote verzetsactie tegen de Duitse bezetter die na twee dagen werd neergeslagen. De Joodse Raad werd op initiatief van de Duitsers ingesteld en moest voortaan nieuwe uitsluitingsmaatregelen gaan doorgeven aan de joodse achterban.
Vele verordeningen volgden en de joodse gemeenschap werd steeds verder afgezonderd. Joden werden geweerd van veel openbare plekken en moesten hun geld en aandelen inleveren, joodse leerlingen moesten naar aparte scholen. Vanaf 1942 moest iedere jood de Jodenster gaan dragen om altijd als jood herkenbaar te zijn.
Fragment van de beruchte stippenkaart, één zwarte stip geeft 10 Joden weer in Amsterdam. Zo werd de verspreiding van de Joden inzichtelijk gemaakt.
Deportatie
In 1942 kregen joodse mannen een oproep om naar werkkampen te gaan. Op 10 januari vertrok de eerste groep naar het oosten van het land. Daar moesten 7500 mannen landarbeid verrichten. Daarnaast moesten sommige joden hun woonplaats verlaten en zich in Amsterdam vestigen. Voor het eerst werden leegstaande woningen van joden leeggehaald door de Duitsers.
Na de registratie, afzondering en het verlies van bezittingen, ging de bezetter over tot een nieuwe fase in de Jodenvervolging: deportatie en moord.
De Joodse Raad ging oproepen versturen voor dwangarbeid in Duitsland. Mannen die een oproep kregen, moesten op transport, maar lang niet iedereen meldde zich hiervoor. Daarom konden joden ook op straat of thuis worden opgepakt, zonder waarschuwing. Velen hadden daarom altijd een ingepakte koffer klaarstaan. Sommigen hoefden niet direct op transport omdat ze via de Joodse Raad een vrijstelling hadden gekregen.
In 1942 werden 40.000 joden via Westerbork, dat van tevoren door de Duitsers was uitgebreid, naar Polen gedeporteerd.
In 1943 moesten alle joden die nog in Nederland waren naar Westerbork; van daaruit werden ze verder weggevoerd.
Aan het begin van het jaar haalden de Duitsers een groot aantal joodse zorginstellingen en ziekenhuizen leeg. In de zomer vonden grootschalige razzia’s plaats in Amsterdam, ook werknemers van de Joodse Raad konden toen niet langer ontkomen.
Alleen joden die waren ondergedoken hadden een kans om deportatie te vermijden. Dit was erg risicovol en ging niet altijd goed. Ze moesten vertrouwen op, vaak onbekende, niet-joodse mensen. Van de maximaal 25.000 ondergedoken joden hebben er 16.000 tot 17.000 de oorlog overleefd.
Doorvoerkamp Westerbork
Vanuit doorvoerkamp Westerbork vertrokken wekelijks treinen met ongeveer duizend mensen naar het oosten van Europa. Sommigen waren maar kort in Westerbork, anderen konden langer blijven door een vrijstelling of vanwege het werk dat ze in het kamp verrichtten. Iedereen probeerde om niet op de transportlijsten terecht te komen. Toch werden er 107.000 joden weggevoerd. Bij de bevrijding waren er nog 876 joden in het kamp aanwezig.
In totaal vertrokken tussen juli 1942 en september 1944 65 treinen naar Auschwitz en 19 naar Sobibór, steeds met ca. 1000 personen aan boord. Daarnaast vertrokken nog 11 transporten naar Bergen-Belsen en 17 naar Theresienstadt.
Deportaties, transport en concentratiekamp
Moord in vernietigingskampen
De meeste Nederlandse joden gingen naar Auschwitz en Sobibor. In het begin wisten weinigen wat er precies in deze kampen gebeurde. Het waren vernietigingskampen met crematoria en gaskamers waarin grote groepen mensen tegelijkertijd gedood en verbrand werden. Dat was een gigantische logistieke operatie. In Sobibor werd iedereen direct na aankomst vermoord, maar in Auschwitz-Birkenau vond eerst een selectie plaats. Mensen die nog dwangarbeid konden verrichten, zouden nog even in leven blijven. Ouderen, kinderen en vrouwen met jonge kinderen werden direct vermoord.
Later in de oorlog vertrokken er ook transporten van Westerbork naar de kampen Bergen-Belsen en Theresienstadt. Daar waren geen gaskamers; de joden die hier naartoe werden gestuurd, werden niet direct om het leven gebracht. Maar deze kampen raakten steeds meer overbevolkt, zeker toen andere kampen werden bevrijd door de geallieerden. Door de onleefbare omstandigheden daar, met name in Bergen-Belsen, is een enorm aantal mensen omgekomen.
De bevrijding
In de eerste helft van 1945 verloor Nazi-Duitsland steeds meer macht en werden bezette gebieden en kampen bevrijd. Ten tijde van de bevrijding leefden sommige slachtoffers nog. Sommigen overleefden zelfs nog 'dodenmarsen' uit Auschwitz of omgeving. Maar zij liepen toch nog het risico om nog na de bevrijding te overlijden doordat ze zo verzwakt waren. De weg terug naar huis was voor veel joodse overlevenden verschillend en ze kregen geen hulp van de Nederlandse regering. Dat was een extra zware klap voor deze mensen die in volstrekte eenzaamheid terugkeerden en meestal alles kwijt waren, familie en bezit.