Chaim Minachem Lomaz
Geboren:
Amsterdam,
Vermoord:
Auschwitz,
Bereikte de leeftijd van
24 jaar
Beroep: Machineborduurster
Derde Oosterparkstraat 174 I, Amsterdam
Familiebedrijf, 'ingezetene niet-Nederlander'
Op 28 april 1937 werd de negentienjarige Chaim Menachim [of 'Minachem' – dat is niet duidelijk] Lomaz goedgekeurd voor militaire dienst. Een jaar later zou hij bij de infanterie worden ingelijfd. Dat is opmerkelijk, want hij was weliswaar in Amsterdam geboren, maar het militieregister merkt op: 'Ingezetene niet-Nederlander', en verder: ‘De vader, geboren in Lodz – voorheen Rusland, thans Polen – op 5 Juli 1884, heeft zich op 22 Januari 1916 hier te lande gevestigd, komende van Rio de Janeiro. Hij heeft de Russische noch de Poolsche nationaliteit onderhouden.’
Łódź, de stad waaruit Aron Lomaz, Taube Zirol Lomaz-Frenkel en hun drie dochters in de kleuterleeftijd in de Eerste Wereldoorlog waren weggetrokken, was in de loop van de negentiende eeuw uitgegroeid van een plattelandsstadje tot een belangrijk centrum van de Europese textielindustrie. Uit heel Centraal-Europa zijn, veelal Joodse, arbeiders er in die jaren heen getrokken. In de Eerste Wereldoorlog krijgt Łódź het zwaar te verduren; bovendien gaat het met de industrie bergafwaarts, zodat velen elders op zoek gaan naar een beter en veiliger bestaan. Aron Lomaz lijkt eerst zijn geluk te hebben beproefd in Brazilië, waar ook familie woonde, maar daar is hij om wat voor reden ook weer snel van teruggekomen.
In Amsterdam komt het gezin op Derde Oosterparkstraat 174 terecht. Zij wonen eenhoog, beneden begint Aron een borduurinrichting. Nog in het jaar van hun aankomst wordt een vierde dochter geboren, twee jaar later Chaim Menachim, waarna nog een dochter en twee zonen volgen. Waarschijnlijk hebben de moeder en de oudste kinderen direct na de dood van hun vader in 1929 het bedrijf voortgezet en uitgebreid. Een paar jaar later tenminste werken zowel de zussen Rivke (1912) en Jenta (1921) er als borduurster en Chaim Menachim als sjabloneur of patronenontwerper [en dus niet, zoals joodsmonument.nl meldt, 'machineborduurster']; uit personeelsadvertenties blijkt dat zij ook gebruik maakten van thuiswerksters. Hun zus Räzel (1913) werd verkoopster bij de gerenommeerde modezaak Gerzon. De oudste zus, Scheindel Hinda (1910), was inmiddels teruggegaan naar Brazilië.
Ook zus Sara (1916) kan in het bedrijf hebben gewerkt, maar zeker niet permanent, want zij is enkele keren opgenomen geweest in het Centraal Israëlitisch Krankzinnigengesticht Het Apeldoornsche Boch. De jongste broers deden ander werk. Abraham (1923) was elektricien en Juda (1925) was leerbewerker. Beiden zaten overigens ook voor langere of kortere tijd in het jongensweeshuis Megadle Jehtomim. Waarom, is onduidelijk: zij waren immers geen wees.
Het lijkt erop dat Chaim Menachim zich in 1940, een maand na de capitulatie, van het leven heeft willen beroven. Het politierapport van 18 juni 1940 meldt dat een buurman hem heeft aangetroffen op de vloer van de badcel bij de werkplaats, terwijl er een zware gaslucht hing. Daarna herneemt hij zijn leven weer: half juni 1942 nog adverteert hij in Het Joodsche weekblad voor japonnennaaisters en thuiswerksters ‘voor het betere genre’. Een paar maanden later, op 30 september 1942, zal hij in Auschwitz worden vermoord. Van de familie Lomaz heeft uiteindelijk alleen Scheindel Hinda de oorlog overleefd. Zij is in 1985 overleden in Belo Horizonte.