Jansje de Roode-van der Stam
Geboren:
Rotterdam,
Vermoord:
Sobibor,
Bereikte de leeftijd van
63 jaar
Choorstraat 21, Delft
Jansje is de dochter van Heijman Salomon van der Stam (Oud-Beijerland) en Ester van Klaveren (Schoonhoven). Zij trouwen in Rotterdam in mei 1867 en krijgen zeven kinderen. Haar vader was vuurstoker op een stoomschip bij de Marine en later koopman en winkelier. Jansje groeit op in het centrum van Rotterdam in de Jonkmanssteeg (nr 3) en later op de Schiedamsedijk (nr 226)). Haar vader sterft in 1895, op zijn 53ste. Jansje is dan 15 jaar oud. De registers geven een indruk hoe haar moeder aan haar inkomsten kwam; als ‘uitdraagster’ en ‘winkelierster’ (bijvoorbeeld uit de trouwakte van Jansje).
Op 29-jarige leeftijd trouwt Jansje met de twee jaar jongere Alexander Abraham de Roode, geboren in Nieuwer Amstel. Haar broer Abraham van der Stam (39 jaar) is een van de getuigen. Het stel begint in Amsterdam, aan de Nieuwendijk 53 hs. Een jaar na hun huwelijk wordt op 25 januari 1910 haar eerste kind geboren, ze noemen haar Johanna. Opvallend is dat de geboortedatum van Johanna overeenkomt met de verhuisdatum van Amsterdam naar de Rotterdamse Hoogstraat 250. Een paar maanden later overlijdt haar moeder. Een advertentie laat zien dat "Mw. De Roode" een ‘net meisje’ zoekt "om het huishouden te kunnen waarnemen" (Nieuw Israëlitietisch Weekblad, 7 april 1911). Drie jaar later krijgen Jansje en Alexander nog een kindje, op 28 februari 1913 rond 9 uur in de ochtend. Ze noemen hem Heyman Abraham.
Van Jansje heb ik geen beroep kunnen achterhalen. Op de geboorteakten van haar beide kinderen staat letterlijk ‘geen beroep, huisvrouw’. Haar beide kinderen worden thuis geboren. Alexander doet - samen met zijn vader, die ‘koopman in gonje zakken’ is - aangifte van de geboorte van hun eerste kind. Wanneer hun zoon wordt geboren is het de verloskundige die de aangifte doet.
Haar man Alexander lijkt weinig succesvol als koopman, winkelier. Zoeken op zijn naam in de kranten van die tijd levert naast vele advertenties voor zijn zaakjes (veelal heren confectiekleding) ook diverse berichten van zijn faillissementen op. Het gezin verhuist opvallend veel, zowel in Rotterdam als in Den Haag. Vaak wonen ze in huizen die ook een winkelfunctie hebben. Een felle brand, waarbij "vooral het bovenhuis veel van het vuur te lijden had", haalt de kranten (De courant, 17 augustus 1911).
We maken een sprong in de tijd. In november 1938, dus vlak na de Kristallnacht in Duitsland, verhuist hun zoon naar Delft, waar hij begin december op Choorstraat 16 een kledingzaak opent met de naam ‘t Broekenhuis. Waarschijnlijk huurt hij dit pand van de Vrijmetselaars. Op 6 juni 1940 trekt Henriëtte Francina van Beugen (kortweg ‘Jet’) in bij Heijman aan de Choorstraat [huwelijksdatum van beiden heb ik nog niet kunnen achterhalen]. Volgens een persoonskaart bij de gemeente Rotterdam zijn Jansje, Alexander en hun dochter Johanna evacuees die na het bombardement van Rotterdam (mei 1940) naar Delft vertrekken en (ook) hun intrek nemen aan de Choorstraat (nr 16). Op 6 december 1940 wordt Jansjes kleindochter geboren èn naar haar grootmoeder vernoemd: Jansje.
Eind februari 1941 werd het pand (Choorstraat 16) aan de leider en enig bestuurslid van de NSB overgedragen: Anton Adriaan Mussert. In maart 1941 verhuizen Heijman, Jet met hun baby èn de zaak een paar straten verder (Nieuwstraat nr 8). Mogelijk is dat het moment dat Jansje, Alexander en Johanna verhuizen naar de overkant van de Choorstraat, nr. 21.
In Rotterdam krijgen 2.000 Joodse bewoners een brief om zich te melden op 31 juli 1942 bij Loods 24 voor de Arbeitseinsatz. Die dag melden 1100 bewoners zich aan, waaronder enkele die dag pasgetrouwde stellen; waaronder Jansjes dochter Johanna. Jansje was niet bij het huwelijk aanwezig. Misschien omdat het al te gevaarlijk was? Misschien omdat ze geen vervoermiddel meer hadden? Joden hadden immers hun fiets moeten inleveren. Diezelfde avond worden Johanna en haar echtgenoot Simon den Hartog weggevoerd naar Westerbork.
Bij een grote razzia in Delft (5 maart 1943) wordt Jansjes man opgehaald vanuit het Sint Joris Gasthuis samen met drie andere joodse mensen. Via het politiebureau in Delft worden zij naar Westerbork gebracht. We weten niet hoe en wanneer Jansje hierover is geïnformeerd en wat ze vervolgens heeft gedaan. Voor zover we hebben kunnen nagaan is Jansje zelf op 10 april vanuit Rotterdam (Statenweg 74?) naar Westerbork afgevoerd. Dat doet vermoeden dat zij eerder vanuit Delft, waar inmiddels haar hele gezin was weggevoerd, is teruggekeerd naar Rotterdam.
Evenals haar man kwam ze in Westerbork in barak 67 terecht, een van de drie strafbarakken. Bewoners van deze barakken waren veelal gepakte onderduikers. Ze kregen minder te eten en moesten dwangarbeid uitvoeren. Daarnaast hadden hier ondergebrachte geïnterneerden een grotere kans om op het eerstvolgende transport gezet te worden.
Vermoedelijk zijn Jansje en Alexander samen opgeroepen voor het transport op 20 april 1943, en hebben ze samen de drie dagen in de trein doorgebracht. Om bij aankomst in Sobibor op 24 april gescheiden en vervolgens vermoord te worden in de gaskamers. Dat haar zoon dan nog leeft, heeft ze waarschijnlijk gehoopt, maar niet geweten. Wanneer hij in het eerste kwartaal van 1944 overlijdt in “midden Europa”, is daarmee haar gehele nageslacht in de bloei geknakt.
Op de alfabetische transportlijsten die na de oorlog zijn gemaakt staan de namen van Jansje de Roode- Van de Stam en Jansje de Roode opvallend genoeg direct boven elkaar: grootmoeder en kleindochter.